zaterdag 10 december 2016

Panelen



Ik heb ze nu precies twee jaar, die zonnepanelen en ik kan meedelen, dat ze in die twee jaar 1144EU of  5200kWh hebben opgeleverd. Ik wil het dit keer hebben over zonne-energie en met welk rendement je die zonne-energie kunt opwekken. Al ons doen en laten is afhankelijk van die zon, de vraag is hoe we dat zo zonnig mogelijk kunnen doen.

De Zon

Al zo’n 4,5 miljard jaar zorgt de zon voor wat leven in de aardse brouwerij. Zo heeft zij zo’n 350miljoen jaar geleden onze olievoorraad aangelegd, die wij stervelingen er in goed 200 jaar doorheen dreigen te jagen met veel extra CO2 broeikas gas. Het ligt dus voor de hand om te zien of we de energie van de zon direct kunnen benutten zonder al die extra bijproducten (duurzaam dus). Zonnepanelen zijn een mooi voorbeeld van duurzame energieproductie: ze worden steeds goedkoper, de energie is echt gratis en de overheid stimuleert het gebruik ervan.

Bijna alle straling en energie van de zon die we hier ontvangen bestaat uit zogenaamde fotonen. Het zijn golfdeeltjes die we, als ze zichtbaar zijn, licht noemen.  Bij onzichtbare langgolvige deeltjes spreken we van infrarood, microgolven of radiogolven, terwijl we bij kortgolvige deeltjes spreken van UV, Röntgen– of radioactieve straling. In de natuurkunde vatten deze stralingsfamilie samen met de term Elektro-Magnetische-Straling (EMS). In de figuur is de EM-straling die de zon uitzendt nog eens weergegeven, waarbij de golflengte varieert van femtometers (femto=10-12 = 0,000000000001) tot kilometers.



 Elektro Magnetische Straling (EMS) loopt van korte golven (hoge energie Gammastraling) naar lange golven (lage energie Radiostraling).

Foto-elektrisch effect

Het duurde tot aan het einde van de 19de eeuw voordat men begreep hoe dat zat met die EMS. De zon straalt massaloze deeltjes (fotonen) uit, die wij ervaren als licht en als warmte. Alles en iedereen maakt er gebruik van. Het was (alweer!) Einstein, die bedacht dat fotonen met voldoende energie in staat zijn elektronen uit materialen vrij te maken met voldoende energie. We noemen dit het foto-elektrisch effect. Einstein kreeg er in 1921 de Nobelprijs voor. Essentieel is, dat alleen licht met genoeg energie (d.w.z. met een kortere golflengte) dit effect kan veroorzaken.

Voordat ik die panelen wilde aanschaffen, wilde ikzelf uitrekenen of dat allemaal wel nuttig was, want met een draaiende zon, wisselende seizoenen, schuine daken, stoffige atmosferen en bewolkte dagen moeten die rekenmodellen toch wel complex zijn. In de eerste plaats was ik nieuwsgierig hoeveel stralingsvermogen (energie per seconde) er nu maximaal beschikbaar is op 1 vierkante meter oppervlak. Schijnt de zon loodrecht op zo’n vierkant op een heldere dag, dan is dat 1kW (van de 1,4kW die binnenkomt blijft 0,4 in de atmosfeer steken). Dat is het vermogen van een straalkacheltje, zeg maar. Het duizelt je natuurlijk wel als je bedenkt hoeveel straalkacheltjes die zon in zijn totaliteit uitstraalt. Op internet vind je dat dat 3,9x1023 (1023 is een 1 met 23 nullen) straalkacheltjes zijn. De fractie die de aarde bereikt houdt ons ecologische systeem in stand en is verantwoordelijk voor ons doen en laten.

Rendement

Terug naar de panelen: Als je de specificatie van zo’n paneel van (0,9x1,65)m2 bekijkt, lees je dat een paneel maximaal 250W elektrisch vermogen kan leveren (Watt-piek). Dat gebeurt ook weer op een heldere dag bij loodrechte inval van de zon.  Dit betekent 250/(0,9x1,65)=150W/m2. Het elektrisch rendement is dus 150/1000=15%.

Ik heb 12 panelen op het dak, dus maximaal heb ik 12x250=3000W (Watt-piek) beschikbaar. In een jaar zou ik dus 3000x24x365x60x60 Joule = 3000x24x365/1000 = 26,000kWh kunnen opbrengen. Genoeg energie voor ruim zes huishoudens, ware het niet dat de zon niet altijd schijnt, nooit loodrecht op de panelen staat, het KNMI roet in het eten gooit en we ook wel eens naar bed willen als de zon niet schijnt. In de praktijk kwam ik uit op 5200kWh in 2 jaar (zie figuur). Dat is dus een rendement van 2600kWh/26000kWh= 10% vanuit de zonnepanelen zelf of 0,15x10%=1,5% vanuit de zonne-energie zelf.


De energieopbrengst in kWh van mijn zonnepanelen over de afgelopen twee jaar.    

U ziet, de getallen worden steeds kleiner, maar in vergelijking met het rendement van fossiele brandstof is dit een goudmijn. Voor niets gaat de zon op, terwijl benzine en aardgas verre van gratis zijn en bovendien zorgen ze ook voor een flinke portie broeikasgas.

Regeltjes

Ik heb een week lang gebouwd aan een virtueel planetarium om met zon, aarde en oriëntatie van mijn panelen de rendementen te berekenen. Allemaal vergeefse moeite, want op internet staan heel veel modellen die je mooi vooruit kunnen helpen.
Wat vuistregels voor een Hees huis dat op 51grNB (en 3grOL) staat:
·      Een schuin dak onder 30gr op het zuiden is het mooist, je zult boven de 10% paneel rendement uitkomen. Mijn dak staat onder 45gr en op het zuid-westen en dat werkt ook nog goed.
·      Bij een plat dak moeten de panelen Oost-West staan en ook onder 30gr.
·      Een grote boom in je tuin is mooi, maar voor het paneel is het een horizonvervuiler. Zorg ervoor dat je horizon vervuiling niet meer dan 15gr bedraagt. De kans dat de zon ’s avonds achter een wolk verdwijnt is tenslotte ook aanzienlijk!
·      Het klinkt onbenullig, maar huur een erkend installateur in, die verstand van zaken heeft. Niet alleen technisch, maar ook financieel (want er zijn subsidies te scoren)

Opslag

De energie die we opvangen gaat rechtstreeks het net op. Dat gaat overigens niet zomaar. Speciale omvormers die van gelijkstroom wisselstroom maken zijn daarvoor nodig. Dat is maar goed ook, want waar laat je je energieke elektronen als je ze niet nodig hebt. Onze netbeheerder, opwekkers (groot en klein), verbruikers (groot en klein) en de overheid hebben gelukkig goede afspraken met elkaar gemaakt, dat de verdeling efficiënt, maar vooral ook veilig gebeurt.  Op “slimme” meters in je meterkast is precies af te lezen welk gedeelte van de energie aan de netbeheerder wordt teruggeleverd. Die meters zijn rechtstreeks via internet af te lezen, terwijl ook je eigen centrale via een router en WiFi is uit te lezen.

Het kan natuurlijk zijn dat u in een flatje woont. Zonnepanelen zijn dan geen optie.  In Nijmegen draaien diverse duurzame energie projecten waarin je geld kunt investeren in zonne-energie of windenergie. Want hoe je het ook wendt of keert die zon brandt de komende miljard jaar nog wel even door.

Dick is natuurkundige (die graag in de zon loopt) met als specialisatie golfoptica van diode-lasers.

Illustratie: Joop van Eck
Bronnen:
http://www.windparknijmegenbetuwe.nl/nieuws/bestuur-windpowernijmegen/
hemel.waarnemen.com
https://nl.wikipedia.org/wiki/Foto-elektrisch_effect
https://nl.wikipedia.org/wiki/Albert_Einstein#Nobelprijs
https://en.wikipedia.org/wiki/Solar_cell

maandag 13 juni 2016

Persbericht


Dit keer wil ik het met u hebben over meten. Bedenk, dat in de natuurkunde zo’n beetje alle uitspraken en verklaringen door meten en nog eens meten zijn verkregen of geverifieerd. Voordat je een experiment opzet, moet je natuurlijk wel weten wat je wilt meten, en hoe en waarom. We noemen dit “de onderzoeksvraag”. Dat is belangrijk, want voor langdurige en kostbare experimenten is veel geld nodig.

Persen

Nu was ik zelf erg nieuwsgierig naar de vraag hoeveel procent sap je uit een sinaasappel kunt halen. Ik had er geen idee van en besloot dat dan maar eens te gaan meten. Als je daarover nadenkt, stapelen de problemen zich aardig op: Hoe precies moeten de resultaten zijn;  maak het uit of je pers- of handsinaasappelen hebt; is het seizoensafhankelijk; wat voor  sinaasappelpers heb je,  is het winkelafhankelijk; wil je de uitkomsten in volumeprocenten of in gewichtsprocenten. Kortom, vragen te over als je zo’n experiment wilt beginnen.
Het eerste wat ik heb gedaan, is gewoon een zak sinaasappels bij de Albert Hein (AH) aan de Molenweg kopen en wat gaan proberen. Zo heb ik een sinaasappel in het water gegooid en geconstateerd dat hij drijft. Logisch, want er zit veel lucht in de schil, terwijl het sap ongeveer even zwaar is als water. Maar het is onmogelijk om het sapdeel uit het drijfvermogen te halen.

Fouten in wegen

Ik besloot om de vruchten te wegen met een keukenweegschaal, de boel uit te persen en zowel het sap als de restschil te wegen. Het  gewicht van sap+schil moet dan gelijk zijn aan het gewicht van de totale sinaasappel. Maar: is die keukenweegschaal wel betrouwbaar? Je moet nu twee dingen controleren: klopt het aantal grammen dat op de schaal staat en levert de weegschaal iedere keer dezelfde waarde als je hetzelfde gewicht erop zet (dat heet reproduceerbaarheid). Het zal verder duidelijk zijn dat je een sinaasappel niet met een personenweegschaal of brievenwegertje moet wegen. Je past je meetmiddelen aan het meetobject aan. Na wat proberen besloot ik tot een meetfout van 3%.
Voor het echte experiment heb ik 153 sinaasappels uitgeperst, waar bij het het handigst was om vooraf de sinaasappels te wegen en achteraf de restschil. Gewoon het minste geknoei. Naast die 153 stuks heb ik ook nog gemeten aan citroenen, handsinaasappels, mandarijnen en persmandarijnen. Nu kun je een sinaasappel maar één keer uitpersen, terwijl zo’n persing ook niet zo’n precies proces is. Ook hier moeten we een foutenmarge inbouwen. Die heb ik gesteld op 4%. De totale meetfout kunnen we berekenen door de wortel uit de som van hun kwadraten te nemen. Dus (3x3)+(4x4)=25. De wortel uit 25 is 5%. Dus als ik de opbrengst van de sinaasappel bepaal dien ik rekening te houden met een fout van 5%. Als ik 100 gram weeg zou het ook 95 of 105 gram kunnen zijn geweest.

Uitbijters

Nog meer problemen: Stel ik tref een rotte sinaasappel. Dat wil nog wel eens voorkomen als ze te lang op de fruitschaal in de zon liggen of als je niet hebt opgelet aan de kassa. Je moet zo’n vrucht dan weggooien. We zijn nu bij het probleem aangeland of we zo’n vrucht bij de metingen moeten betrekken of niet. Ik besluit: niet meenemen in je metingen en niets noteren. We noemen dit uitbijters in de waarnemingen reeks. Zo’n rotte sinaasappel draagt niet bij aan mijn onderzoeksvraag, maar wel aan de kwaliteit van de vruchten.

Resultaten

Wat zijn de resultaten:
153 Perssinaasappels, gekocht bij AH tussen oktober 2015 en januari 2016 in netten van 2 en 4kg, leveren een gemiddelde gewichtsopbrengst van: 0,48. Dat is nog niet de helft. Als je dit vergelijkt met handsinaasappels, dan blijkt het dat je daarvan 0,70 gedeelte van het gewicht verorbert. Maar dat is een oneerlijke vergelijking, want daar eet je het minder stugge vruchtvlees wat je bij de persvrucht wegsmijt. Dus dat is appels met peren vergelijken, zeg maar. Citroenen daarentegen leveren 0,39 en persmandarijnen 0,45 gewichtsdeel.
In de figuur heb ik het resultaat van al die 153 wegingen weergegeven, door de gewichtsopbrengst uit te zetten tegen het gewicht van de sinaasappel. Van iedere sinaasappel kun je precies zien wat de gewichtsopbrengst is. De ononderbroken blauwe lijn geeft de gemiddelde gewichtsopbrengst (0,48) weer en de zwarte verticale lijntjes die meetfout van 5%.
Een andere interessante waarneming is om te kijken naar de verschillen van de opbrengst van de sinaasappels. Je kunt dit per net of over alle 153 sinaasappels bekijken. Om die spreiding te bepalen, kijk je naar de afwijkingen van het totaal gemiddelde. Soms is het wat meer, soms wat minder. Zou je die afwijkingen optellen, dan komt daar altijd nul uit. In de statistiek kijk je daarom naar het gemiddelde kwadraat van die afwijkingen. We noemen dit de deviatie (afwijking) van een set waarnemingen. Die spreiding is dus het gevolg van variaties in de schildikte, grootte van de sinaasappel, uitdroging, de meetfout en de reproduceerbaarheid. En dan vergeet ik er vast nog wel een paar. De verwachting is dat er een flinke deviatie zal optreden. Ik vond een absolute spreiding op van 0,04 op het gemiddelde van 0,48 (dus een krappe 10%).
In de figuur is die afwijking weergegeven door de blauwe stippellijnen boven en onder het gemiddelde.

In de grafiek is bij iedere sinaasappelmassa (gram) de gewichtsopbrengst (verhouding) gegeven (oranje bolletjes). De blauwe lijn is het gemiddelde, de onderbroken lijn geeft de afwijking van het gemiddelde. De verticale zwarte streepjes zijn een maat voor de geschatte meetfout.    

Wat opvalt is, dat de opbrengst niet afhankelijk is van het gewicht van de sinaasappel. Zowel bij lichte als zware sinaasappels blijft de opbrengst redelijk constant.

Persberichten

Stel nu, dat ik de Gelderlander zou bellen om mee te delen hoe goed of slecht de vruchten van de Grootgrutter zijn, dan moet ik natuurlijk uit zo’n meting een zo sensationeel mogelijk bericht destilleren, zonder de waarheid geweld aan te doen. Het gebeurt dagelijks.
Zo kan ik schrijven:

  • Meer dan 50% van een AH perssinaasappel gaat verloren aan restafval.
  • Neerlands Grootgrutter verkoopt sinaasappels aan haar consumenten waarvan de opbrengst lager ligt dan 42%
  • De opbrengst van perssinaasappelen bij AH is per netje redelijk stabiel en blijft net onder de 50%
  • Als AH beter zou inkopen zou een verbetering in pers opbrengst van zeker 10% gehaald kunnen worden.
U begrijpt je kunt de retail maken of breken met de resultaten zodra je daar een waarde oordeel aan toekent of de metingen niet relativeert.
Ieder proces tegen AH zou ik overigens verliezen, want ik heb mijn weegschaal niet geijkt en heb maar een korte tijd geperst op een persoonlijke handpers. Het laat zien hoe moeilijk het is om metingen betrouwbaar te doen waar iedereen wat aan heeft. Daar hebben we een (objectieve?) Consumentenbond voor. In ieder geval weet ik nu voor mezelf dat ik van 2kg sinaasappels gemiddeld bijna een liter sap overhoud. Of haal ik nu volume en gewichtsprocenten door elkaar……?

Bronnen en middelen: 11 netten perssinaasappelen van de AH aan de Molenweg (met nog wat andere citrusvruchten voor de vergelijking). Een digitale keukenweegschaal (merk: EKS 8240CR). Een handpers (Merk: OrangeX juicer). Excel rekensheetprogramma. En geduld.
Illustratie: Joop van Eck
Dick is een experimenteel fysicus (meten, meten, meten) die vòòr zijn industrietijd laserlicht heeft verstrooid aan latex  bolletjes en vloeibare kristallen.

zondag 13 maart 2016

Licht en Lampen


Je komt ze overal tegen, die duurzame lampen: in straatlantaarns, in je fiets achterlicht, als theaterverlichting. Maar als je naar de winkel loopt om zo’n lamp te kopen word je hoorndol van alle soorten en maten. Je weet eigenlijk niet meer wat te kopen: grote fittingen, kleine fittingen, ja of nee dimbaar, TL, LED, spots, spaarlampen. Om nog maar te zwijgen over de kleur. Het is meer dan een fatsoenlijk mens kan verdragen. Dit keer wil ik wat basisprincipes behandelen over licht, en lampen in het bijzonder, want Watts, Lumen en Kleurtemperatuur zijn zaken die, denk ik, wat meer uitleg verdienen.

Watt en Lumen

Sinds de uitvinding van de gloeilamp door Edison en de exploitatie ervan door de broertjes Philips (Anton en Gerard), is er ontzettend veel veranderd. Je bent niet meer afhankelijk van de zon en je kunt ’s nacht gaan en staan waar je wilt.  De eerste lampen bestonden uit een dunne spiraaldraad waar behalve licht ook veel warmte afkwam. Het licht uit zo’n gloeilamp vinden we wel mooi, verwend door kaarslicht als we zijn.
Als we de lichthoeveelheid uit een lamp wilden weten, keken we naar het elektrisch vermogen van zo’n lamp: 7 Watt was een geel pitje en 150Watt een felle witte keukenlamp. Bij de nieuwe lampen zoals de TL-, spaar- of LED-lamp gaat dat niet meer op, we moeten namelijk niet kijken naar het elektrisch vermogen, maar naar de echte hoeveelheid licht. Vroeger werd het licht uitgedrukt in kaarsen, een redelijk onnauwkeurige bron, die later verbeterd is door andere, zogenaamde ijklichtbronnen te gebruiken. We zitten in het mooie vak van de fotometrie. De Kaars of Candela is de natuurkundige objectieve maat van de hoeveelheid licht, waarvan de Lumen rechtstreeks zijn afgeleid. Het zijn de Lumen (Lm), die je terugvindt op de verpakking van de nieuwe lampen. Uit een gloeilamp van 40Watt kun je meten dat er 400Lumen uit komt. Als je zo’n lamp wilt vervangen, wil je dus een  LED lamp hebben die ook 400Lumen levert, en  veel minder energie verbruikt. En die lampen zijn er. LED lampen die 400Lm  uitstralen, verbruiken zo’n 6,5Watt, dus die zijn 40/6,5=6 keer zo goedkoop als zo’n gloeilamp. Het lichtrendement van een LED is dus veel hoger dan die van een gloeilamp. Dat rendement kun je eenvoudig bepalen door het aantal lumen door het elektrisch vermogen te delen. Een 400Lumen LED heeft een rendement van 400/6,5=60 Lm/W, terwijl die gloeilamp een rendement  van 400/40=10Lm/W heeft. Een slok op een borrel dus.  In de grafiek  (figuur A) heb ik voor verschillende soorten lampen hun verbruik in Watt tegen de hoeveelheid licht uitgezet. Je kunt zo eenvoudig het rendement van iedere lamp aflezen.


A. Het verbruik (indicatief) in Watts uitgezet tegen de lichtsterkte in Lumen voor verschillende type lampen (bron Wikipedia). Deel de lichtsterkte door het vermogen om het rendement te krijgen.  

Kleurtemperatuur: Koud of Warm

Gloeilampen geven mooi licht, terwijl zo’n TL balk of een LED lamp van dat witte licht geeft, waardoor je er voor lijk uitziet. Dat komt omdat gloeilampen (zoals zonlicht) alle kleuren van de regenboog (spectrum) uitzenden, waarbij het kleuraccent verandert als je de hoeveelheid licht verandert. Kaarsjes zijn geel, grote pitten zijn wit. Gloeilampen verschuiven dus van roodgloeiend naar witheet. Die verschillende kleuraccenten noemen we de kleurtemperatuur van het lucht, die we uitdrukken in graden Kelvin (het natuurkundige broertje van de Celcius). Geelachtig licht heeft een kleurtemperatuur van 2400K, terwijl de zon een kleurtemperatuur van 6000K heeft (Figuur B). Als je bij een dimbare halogeenlamp de lichtintensiteit verandert, zie je dat ook de kleursensatie verschuift van licht waar veel oranje in zit naar licht waar meer blauw in zit.

B. De kleursfeer als functie van de kleurtemperatuur (K). Die sfeer loopt van rood-geel (warm-wit) naar koel blauw (daglicht). (Bron: lamp.nu)    

Spaar- en LED lampen bevatten veel minder kleuren dan gloeilampen, en zeker veel minder van het onzichtbare infra-rood. Dat kun je eenvoudig controleren door ze aan te raken: ze worden veel minder warm. We spreken daarom van koud licht in tegenstelling tot gloeilamplicht, dat we warm licht noemen. Dat komt dus  omdat gloeilampen een breed spectrum en LED licht een beperkt spectrum hebben. Het is dus een hele kunst om LED lampen te maken waarvan de kleursensatie overeen komt met die van een gloeilamp. Daarom staat er op de verpakking altijd de kleurtemperatuur van de LED. Wil je een “warme kleur” kies voor 2400K, wil je zakelijk neem dan 4000K. En denk erom, als je een LED lamp dimt, hij verandert NIET van kleur! Dus minder romantiek.

Vervangen

Een LED lamp kan dus zes keer zo goedkoop branden voor hetzelfde licht als een halogeen gloeilamp. Ik ben met een lampen vervangingsplan begonnen en ik geef u een voorbeeld:
In de kamer hadden we vier van die halogeen spots van 200Lm en 35W per stuk (140W), die we iedere avond vijf uur aan hebben. Dus dat is  5x140=0,70kWh op een dag, dus 365x0,7= 250kWh per jaar. Bij 22ct per kWh betaal je voor die vier lampjes dus 56EU aan energie. Deze halogeen spotten hebben slechts een rendement van 5,7Lm/Watt (is heel slecht!) en een kleurtemperatuur van 2700K.  Er is een LED lamp van 200 Lm met een kleur temperatuur van 2700K en een verbruik van 4W. Dus deze koude lampen verstoken 8,7x minder energie dan die warmtelampen. Dat scheelt dus zo’n 49Euro per jaar. Zo’n lamp kost 5EU bij het Kruidvat, dus in een halfjaar tot een jaar heb je zo’n LED lamp er al uit! Bedenk dat zo’n LED 3 tot 5 jaar (bij vijf uur per dag) mee kan, dus is de beslissing om over te gaan wel erg gemakkelijk.
Er is nog de volgende kanttekening: Deze Kruidvat LED spotjes hebben een iets kleinere licht-spreid-hoek (zie figuur C).dan de halogeen spotjes en een abruptere lichtovergang
C. Illustratie van de lichtspreidingshoek of openingshoek, die hier 30 graden is (bron: dmlights.nl)    
In de keuken heb ik twee van die spiraal dimbare halogeen knoeperds, die zo’n 2x150W uitsturen (2x2000Lm), je wilt tenslotte wel zien wat je kookt. Nu gebruiken we die knapen zo’n 2 uur per dag, dus 0,6kWh per dag. In  verbruik zijn die lampen vergelijkbaar met mijn vier dure spotjes (45Eu). Het probleem is nu dat de LED lampen wat dikker zijn en niet in mijn armatuur passen, dus misschien moet ik voor deze lamp nog even wachten, maar ook halogeentjes met die kleine pennetjes kun je al vervangen. Bedenk wel dat LED-lampen bij lage spanning werken. Meestal zitten de spanning-omvormers ingebouwd in de lamp, maar dat lukt nog niet altijd.

Samengevat

Let op de volgende zaken bij het vervangen van een lamp: Hoeveel licht (Lumen) heb ik nodig, welke sfeerkleur heb ik nodig (kleurtemperatuur), welke fitting heb ik (bajonet, kleine Edison, grote Edison), wil ik dimmen en is de lichtspreidingshoek niet te klein.
En als je bij je tandarts ligt en je ziet die LED’s in je mond schijnen dan denk je natuurlijk: die wil ik ook.


Bronnen:
Wikipedia (Kijk eens bij LED lampen), Olino.org
Illustratie: Joop van Eck